Zondag op maandagnacht kan er vooral in het midden en oosten, maar ook in andere delen van Nederland, (dichte) mist ontstaan. Hoe ontstaat mist eigenlijk ook alweer? En wanneer mag je wel of juist niet je mistlichten gebruiken? Een opfriscursus nu de dagen snel korter beginnen te worden en we ongetwijfeld weer vaker met mist te maken gaan krijgen!
Wat is mist?
Mist is in feite bewolking die zich aan het aardoppervlak bevindt, terwijl normale bewolking uiteraard (ruim) boven de grond hangt. En ook de manier van ontstaan is vergelijkbaar met de gewone wolken, namelijk het afkoelen van lucht. Mist ontstaat doordat het vocht in de lucht condenseert tot kleine waterdruppeltjes. Dat komt doordat de lucht niet meer alle vocht die het bevat in de vorm van waterdamp vast kan houden. Maar hoe komt dat?
Figuur 1: Mist boven de snelweg. Foto: Albert Thibaudier, Heerenveen
Onzichtbare waterdamp
Lucht bevat altijd een hoeveelheid waterdamp (vocht in gasvorm, dit kun je niet zien). De hoeveelheid waterdamp is afhankelijk van de luchtsoort; lucht afkomstig van zee is logischerwijs vochtiger. Warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude lucht. Een uitgebreide uitleg hierover lees je in deze blog.
Wanneer de warme lucht gaat afkoelen wordt deze kouder en komt er een moment dat de grens wordt bereikt en de lucht verzadigd raakt met waterdamp. Het overschot aan waterdamp wordt omgezet naar vloeibaar water. Dit proces is beter bekend als condensatie en voilà; de eerste mistdruppeltjes worden zichtbaar. Wanneer dit afkoelings- en condensatieproces maar lang genoeg doorgaat ontstaat een dekentje van zwevende waterdruppeltjes, ofwel: mist!
Figuur 2: Het aardoppervlak is afgekoeld en de lucht is verzadigd: er ontstaat mist.
Typisch in de herfst en winter
Dit hele proces, waarin afkoeling zo belangrijk is, verklaart ook meteen waarom de kans op mist toeneemt met het lengen van de nachten. Hoe langer het donker is, hoe langer het kan afkoelen en hoe groter de kans op condensatie is. In de zomermaanden is de kans op mist een stuk kleiner omdat de periode dat het kan afkoelen een stuk korter is.
Stralingsmist
De meest voorkomende vorm van mist is stralingsmist. Zodra de instraling van de zon aan het einde van de dag ophoudt begint al het uitstralingsproces. Het aardoppervlak begint energie uit te stralen en verliest warmte. Het aardoppervlak koelt dus af en daarna volgt de lucht net boven het aardoppervlak. De lucht die zich het meest dicht bij het aardoppervlak bevindt koelt als eerst af, daarna pas de lucht daar weer boven.
Figuur 3: Dat het aardoppervlak afkoelt door uitstraling is een van de belangrijkste processen voor mistvorming.
Mist begint aan de grond
Het condenseren en het ontstaan van mist begint daarmee aan het aardoppervlak. In windarme avonden zie je dan ook vaak de dunne mistlaag op de weilanden ontstaan. Deze dunne laag noemen we grondmist. Staat er nauwelijks wind, dan blijft het ook bij grondmist en kunnen we er zonder hinder overheen kijken.
Figuur 4: Een goed voorbeeld van grondmist, waarbij we nog prima boven de mistlaag uit kunnen kijken. Foto: Wouter van Bernebeek, Almkerk.
Beetje wind
Een dikkere mistlaag ontstaat wanneer er een zwakke wind staat (1-2 Bft). De afgekoelde en vochtige lucht wordt door de wind over een dikkere laag gemengd, waarmee de mistlaag groeit. Er moet ook niet teveel wind staan, want dat gaat het afkoelingsproces tegen. Daarnaast mengt drogere lucht op hoogte dan met de laag eronder, waardoor dichte mist geen kans krijgt. Het zicht kan dan nog wel matig zijn met nevelige condities, maar in elk geval niet slecht door stralingsmist als er veel wind staat.
Voorwaarden om stralingsmist te laten ontstaan
Een paar voorwaarden op een rij waar aan moet worden voldaan, voordat het mistig wordt:
- Het moet redelijk helder zijn. Bewolking zorgt voor een isolerende deken, waardoor het aardoppervlak niet voldoende kan afkoelen om mist te laten ontstaan.
Figuur 5: Onder een heldere hemel kan de aarde flink uitstralen, een wolkendek werkt als een soort deken en kaatst de straling gewoon terug naar het aardoppervlak. Gevolg: het koelt niet af.
- Er moet voldoende vocht in de lucht aanwezig zijn. Als de lucht heel droog is, ontstaat er geen overschot aan waterdamp in de lucht. En dus ook geen condensatie en mistdruppeltjes.
- Er moet een beetje wind staan, niet teveel, maar ook niet te weinig. Bij harde wind mengt de lucht best veel en komt warmere lucht van hoogte bij de koelere lucht nabij de grond, waardoor het ook niet hard genoeg kan afkoelen. Is er te weinig wind, dan blijft de mist dicht bij de grond hangen en komt het niet verder dan een dun laagje grondmist boven de weilanden waarin de poten van een koe net verdwijnen. Is het windstil, slaat het vocht neer op de weilanden en ook dan ontstaat geen mist.
“De oplossing”
s Ochtends vroeg, als sommigen al naar het werk rijden of fietsen, kunnen we flink hinder ondervinden van mist. Soms kan het zicht zelfs zo slecht zijn dat het gevaarlijk wordt, omdat je niet ziet waar je naartoe gaat of wat andere verkeersdeelnemers aan het doen zijn. Bij mist gebeuren dan ook regelmatig ongelukken. Het is dan ook genoeg reden om goed op te letten. Gelukkig lost mist na zonsopkomst vaak weer op.
Figuur 6: Een mistkaartje uit het archief. Op sommige plekken kon je niet meer dan 100 meter zien, wat gevaarlijke situaties op kan leveren!
Het oplossen van mist gaat eigenlijk in omgekeerde volgorde van het ontstaan. Zodra de zon opkomt, zal de zon stukje bij beetje het aardoppervlak gaan verwarmen. Ook de lucht wordt uiteindelijk warm genoeg om alle vocht weer als waterdamp op te kunnen nemen.
Dat opwarmen gebeurt dus vanaf het aardoppervlak. De mist lost dus van onderaf op en zo lijkt het dus alsof de mist wordt opgetild. Dat is in sommige gevallen ook zo, aangezien de warme lucht gaat stijgen. Gaat dit proces van opwarmen en stijgende lucht door, kan het zo zijn dat de mist overgaat in laaghangende stratusbewolking en later mogelijk nog ontwikkelt tot een stapelwolk (cumulus). Tijdens dit hele proces neemt de wind ook vaak toe en ook dit helpt bij het opruimen van mist.
Figuur 7: Het oplossen van de mist begint altijd vanaf het aardoppervlak, omdat hier de zonnestraling omgezet wordt in warmte, die weer de lucht erboven kan verwarmen.
13.00u nog mist? Dan blijft het hangen.
Dit oplossen van mist verschilt wel tussen de seizoenen. Hoe krachtiger de zon is, hoe sneller de mist ook weer is verdwenen. In de zomer is de zon relatief krachtig en kan mist in de meeste gevallen vrij snel weer oplossen, maar in de winter is de zon vrij zwak en kan het soms vele uren duren voordat je van de mist af bent. Sterker nog, soms blijft het een hele dag mistig. In de meteorologie hanteren we de volgende vuistregel: mist die in de herfst- en wintermaanden om 13:00u nog niet is opgelost, kan de rest van de dag blijven hangen (mits de wind niet aantrekt en/of droge lucht wordt aangevoerd).
Figuur 8: En zo ziet dat oplossen van mist er dus uit vanuit de lucht. Foto: Hans van Loenen, Drempt
Soorten mist
Naast stralingsmist, kan mist ook door andere dingen veroorzaakt worden. Zo hebben we bijvoorbeeld zeemist (ook wel bekend als zeevlam), advectiemist, dooimist en meer. In het geval van dooimist gaat het bijvoorbeeld niet om afkoeling van het aardoppervlak, maar door het smelten en verdampen van sneeuw, waardoor extra vocht in de lucht terecht komt. Hierdoor raakt de lucht soms ook verzadigd, ook al koelt de lucht zelf niet zozeer (hard) af.
Als er mist is, kunnen we deze ook onderbrengen in verschillende classificaties. Dit doen we op basis van zicht.
Figuur 9: In de meteorologie hebben we verschillende benamingen voor mist. Aan de hand van hoe ver je nog kunt kijken, wordt de classificatie gegeven.
Mistlampen
Dan als laatste onderwerp in deze blog: wanneer mag je je mistlampen aanzetten? Mistlampen zijn bij slecht zicht erg belangrijk om ervoor te zorgen dat je goed zichtbaar bent in het verkeer, wat het veiliger maakt voor iedereen in het verkeer. Toch is er soms nog wel verwarring over wanneer je welke mistlampen mag gebruiken. Daarom hebben we het hieronder even samengevat.
Figuur 10: Wanneer en onder welke omstandigheden mag je welke mistlichten voeren?
De mistlampen aan de voorkant van de auto mogen bij een te slecht zicht door mist, regen of sneeuw aangezet worden. Er is geen "harde" grens voor wanneer je wel of niet deze lampen mag gebruiken, maar meestal wordt een zicht van minder dan 200 meter aangehouden.
Bij de mistlichten aan de achterkant van je voertuig is dit een ander verhaal: daar geldt wel een duidelijke grens voor. Alleen bij een zicht van minder dan 50 meter tijdens sneeuwval of mist (geen regen, dus!) mogen de mistachterlichten aangezet worden. Het is uiteraard moeilijk om te bepalen of het zicht ook echt minder dan 50 meter is, maar de tip is dan om herkenningspunten te gebruiken zoals hectometerpaaltjes (100 meter uit elkaar) of lantaarnpalen naast de weg. Is het zicht beter dan 50 meter, dan kan een mistachterlicht hinderlijk zijn voor andere weggebruikers, of verwart men het met je remlicht, dus wees alert en gebruik je verlichting op de juiste manier.
Handig op de snelweg: kun je het volgende hectometerpaaltje nog herkennen? Zet je mistachterlamp dan NIET aan! Deze staat namelijk 100 meter verderop. Je mag dus alleen bij zeer dichte mist je mistachterlampen aanzetten.
Figuur 11: Je mistachterlampen zet je dus alleen aan bij <50 meter zicht!
Alleen vannacht kans op mist, daarna meer wind
De verwachting voor de komende dagen is dat we alleen zondag op maandag te maken gaan krijgen met (dichte) mist. Na maandag wordt het opnieuw wisselvalliger en gaat het wat harder waaien, waardoor mist voorlopig weer van de baan is. De mist zal echter vast snel genoeg terugkeren deze herfst! Voor de meest actuele updates lees je natuurlijk ons uitgebreide weerbericht.