Meteorologen hebben een heleboel hulpmiddelen om een weersverwachting op te stellen. Zo wordt er dagelijks een weerballon opgelaten. Uiteindelijk landt die meetapparatuur weer terug op aarde. Wat meet een weerballon nou precies en waarom zijn ze zo belangrijk? Wist je dat er zelfs weerballonjagers zijn die meetapparatuur weer proberen te vinden? In deze blog leggen we je uit hoe een weerballon werkt!
Uit welke onderdelen bestaat een weerballon?
Het meest opvallende aan een weerballon is de ballon zelf. De ballon is gemaakt van latex omdat latex een ontzettend flexibel materiaal is, daarbij is het ook nog eens biologisch afbreekbaar. De ballon wordt volgepompt met helium tot het een diameter van ongeveer 2 meter heeft. Helium is lichter dan gewone lucht en zorgt er dus voor dat de ballon kan opstijgen. Naarmate de ballon hoger komt wordt de omringende lucht steeds ijler. Hierdoor zet de ballon uit, op een gegeven moment is de ballon zo groot gegroeid dat het latex kapot knapt. Meestal gebeurt dit op hoogtes van 20 tot 25 kilometer. Het deel waar het eigenlijk allemaal om draait is een radiosonde, die onder de ballon hangt. Via radiosignalen verstuurt de sonde alle meetwaarden van de instrumenten weer terug naar aarde. Nadat de ballon geknapt is landt de radiosonde aan een parachute weer op de grond.
Een weerballon is één van de vele manieren om gegevens te verzamelen over de staat van de atmosfeer.
Wat meet een weerballon allemaal?
De instrumenten die bij de radiosonde zitten meten verschillende waarden die belangrijk zijn voor een weersverwachting. De temperatuur bijvoorbeeld, waardoor we een goed beeld kunnen krijgen van het temperatuurprofiel in de atmosfeer. Ook wordt de luchtvochtigheid gemeten, om te kijken waar droge en vochtigere luchtlagen zich bevinden. Er zit ook een kleine barometer bij de sonde, die de luchtdruk meet. De gegevens van een weerballon worden gebruikt voor de berekeningen van een weermodel.
Een weerballon met helium van het KNMI is bij het oplaten vaak zo'n 2 meter groot.
Interessante radiosignalen voor zendamateurs
Weerinstituten over de hele wereld laten iedere dag één of meerdere weerballonnen op. Er zijn wereldwijd zo’n 900 tot 1300 plaatsen waar weerballonnen opgelaten worden. In totaal gaan er dus wereldwijd ongeveer 3000 weerballonnen de lucht in. Een weerballon draagt dus een sonde, en die sonde verstuurt de meetwaarden via een radiosignaal terug naar het weerinstituut. Deze radiosignalen zijn echter met de juiste apparatuur ook door iedereen te ontvangen. Zo ontstond onder zendamateurs de hobby om deze radiosignalen op te pikken. Je kan tegenwoordig vrij simpel een antenne kopen waarmee je signalen van een sonde kan ontvangen. Die signalen worden gebruikt om de locatie van een sonde te bepalen. Een ballon beweegt met de wind mee. Als je dus de wind weet, kan je een berekening maken waar de ballon heen gaat.
Onze oud-collega Brian Verhoeven is hier bezig een (kleine) weerballon op te laten stijgen in een onweersbui om meer te weten te komen over de processen die in zo'n bui spelen.
Een ballonvossenjacht
Het is dan aan radiosondejagers om in de auto te stappen en naar de plek heen te rijden waar de sonde misschien gaat landen. De weerballonnen uit Nederland komen regelmatig in Duitsland terecht, doordat er gemiddeld een stevige zuidwestenwind staat. Soms blijft een sonde aan de parachute in de boom hangen, soms landt een sonde in het water, of in een veld. Het gaat bij het zoeken om de uitdaging om iets terug te vinden wat even daarvoor nog op ruim 20 km hoogte aan een ballon hing.
Jaarlijks wordt er ook een ballonvossenjacht georganiseerd. Dat is een wedstrijd waarbij je met een ontvanger zo snel mogelijk een sonde terug moet vinden. De ballonvossenjacht wordt al bijna 40 jaar georganiseerd. Het “jagen” op sondes is nuttig, want het KNMI zoekt zelf geen sondes terug. Zo blijft er net iets minder rommel achter, hoewel de hoeveelheid afval van weerballonnen vele malen kleiner is dan andere afvalbronnen.